Onvergetelijke kustreizen in Indië

We hadden vroeger bij de Lloyd verschillende kustreizen voordat het schip de grote reis opging. De eerste kustreis was meestal de korte, ik bedoel dan het reisje, Hamburg, Bremen, Antwerpen en dan weer Rotterdam. Dan had je nog de kustreis op de Oostkust van Amerika in de NedLloyd-lines, de Westkust van de United States in de Java-Pacific-line, rond de Oostkust van Afrika en de Oostkust van Nieuw Zeeland. Maar de mooiste van allemaal vond ik (en ik denk velen met mij) de kustreis in Indonesië.

De eerste 2 jaar dat ik er kwam was Indië nog een Nederlandse kolonie en dat gaf ons toen, vergeleken met later, een erg vertrouwd gevoel. Als je dan vanaf Colombo de straat van Malakka invoer en je het Sumatraanse Belawan naderde, rook je al die speciale geur van specerijen, fruit en tropische wouden.

Het ms Sibajak vertrekt uit Belawan

Belawan was het kleine havenstadje (van Medan) met de kroegjes vlak aan de pier, waar ik mijn eerste echte nasi-goreng nuttigde en dan een hapje suiker erbij kreeg, omdat de vlammen uit je mond sloegen. We zijn natuurlijk nog een keer naar Medan geweest en een tochtje op het Tobameer gemaakt, niet te beschrijven zo mooi!

Een mooie bijkomstigheid van deze kustreis was ook nog dat met het zeeklaar maken de laadbomen konden blijven staan, wat weer een hoop werk bespaarde. Vervolgens stak je over naar Penang, Port Swettenham en Singapore. We lagen in Singapore meestal voor anker of op de boeien hetgeen betekende dat het passagieren soms wat moeilijk was, want als je op de late avond het bootje miste, moest je gedwongen tot de volgende ochtend wachten om weer terug aan boord te kunnen gaan en dan natuurlijk gelijk aan het werk!

Hier maakte ik voor het eerst kennis met het fenomeen “afdingen”.  Singapore was toen een zogenaamde vrijhaven en zeker met de mogelijkheid van afdingen een stuk goedkoper dan in Nederland. Natuurlijk had de handelaar als je de winkel uitliep genoeg aan je verdiend en moesten de aangekochte spullen in Nederland nog worden ingevoerd.

Vanuit Singapore weer terug naar Sumatra, de Musi rivier op naar Palembang. Het was een rivier met ’s nachts heel weinig verlichting.  Als roerganger stuurde je helemaal op aanwijzingen van de loods, beetje bakboord, beetje stuurboord, recht zo die gaat! Dan weer stuurde je op het kompas omdat je vooruit niets zag. Weer op zee ging het Zuid-Zuid-Oost over de Java-zee richting Batavia, het latere Djakarta.  Het was altijd weer bijzonder als je de haven van Tandjong Priok binnenvoer, een vertrouwd gevoel, een klein weekje geen wacht en ‘s avonds de wal weer op.  Geld was geen probleem, de roepia stond laag, en je sigaretten had je al aan de douane verkocht!

Eten aan boord was er ’s avonds niet bij, je pakte een betjah buiten de poort en de eerste stop was meestal het zeemanshuis. Een koud biertje, lekker praten,  eten en dan op naar “Kampong Kotjah”. De meesten van ons hadden hun vaste stekje, ze wisten je naam nog, en trokken je zo naar binnen. Voor je het wist stond er een grote fles Ankerbier voor je neus, ik heb het nog meegemaakt dat er nog ijsblokjes in zaten, en een dekseltje voor de vliegen. Ondertussen was mama in de hoek nasi of bami aan het bereiden, en je voelde je heel senang. Dan kwam er een mannetje langs, met een lange stok over zijn schouder. Aan de ene kant een vuurtje, aan de andere kant de saté, dat was de lekkerste saté uit Madura zeiden ze. Soms zag je een maat verdwijnen, die ging dan, niet alleen, het rioleringssysteem van de Kampong inspecteren!!

Maar aan alles komt een eind, en als je dan de Bootsman “voor en achter” hoorde roepen, wist je dat de volgende haven Semarang was. We lagen daar altijd voor anker, de prauwen kwamen langszij, de bomen erboven en het lossen kon beginnen. We gingen daar niet veel de wal op, en om ’s avonds toch wat te doen te hebben, gingen we op haaienvangst. Een vleeshaak en vlees van de kok, een stalen voorloopje, een lege jeneverfles als dobber en verder een dikkere talie naar boven. En ja hoor, daar ging de fles naar beneden, een schreeuw over het schip, met een paar man een ruk aan het touw, en we hadden een grote haai aan de haak. Éen keer zo groot dat we hem met de reep moesten ophalen. De ‘schotjes’ maakten hem schoon, legden het vlees te drogen om het later op te eten, en wij kregen de tanden.

Op weg naar Surabaja. De loods kwam al vroeg aan boord, en halverwege zag je dan aan stuurboord het wrak van een marineschip met een schoorsteen net boven water liggen. De loods vertelde dat het de “Zeven Provinciën” was geweest, waar begin dertiger jaren de muiterij was uitgebroken. Nadat de onderhandelingen waren vastgelopen, werd besloten het schip te bombarderen, en met een gelukstreffer op de brug was deze schande van onze marine gauw afgelopen. Surabaja, een mooie stad, een grote marinehaven en een marinewerf. Voor de “overdracht” gingen we nog wel eens een biertje drinken in de kantine van het marine personeel, maar als er dan weer een vechtpartij uitbrak tussen matrozen, mariniers en soldaten, waren we gauw vertrokken. Ik herinner me nog een tochtje naar de berg Kretes, waar het laatste stukje naar de top met ezeltjes werd afgelegd. Na Makasar, Bandjermasin naar Balikpapan, (waar een grote raffinaderij van de Shell gevestigd was) was het schip grotendeels gelost, werden de ruimen schoongemaakt en kon met het laden worden begonnen.

Op één van die reizen zijn we naar Menado in de kop van Celebes gevaren om Copra te  laden. De Baas-timmerman moest dan houten schachten maken die in de hoeken van de ruimen werden geplaatst voor de ontluchting. Wij kregen de rest van de reis, toen er nog geen airconditioning was, menig copra-tor naar binnen. Wat opviel in dat deel van Indonesië was dat de mensen daar een hele lichte huidskleur hadden. Op de terugreis langs dezelfde havens werden koffie/thee/rubber/tin/tabak en noem maar op wat voor tropische producten, geladen.

En zo kwamen we dan na verschillende weken terug in Priok.  Alhoewel dit niet de laatste haven van de kustreis was, namelijk Singapore (waar ook wel palmolie werd geladen) en Belawan volgden nog. In Priok vond toch wel het emotionele afscheid plaats. “Tabeh” en “Terimah kassih banjak” waren meestal de laatste Maleise woorden. Het was voor ons geen moeilijke taal, na een paar jaar kon je al een behoorlijk gesprek voeren. En het verbaasde me altijd dat na één zo’n kustreis de ketelbinken zich al behoorlijk verstaanbaar konden maken.

Het zijn zomaar dierbare herinneringen die bij me boven kwamen, sinds ik een jaar de website van ons museum regelmatig bezoek. Waarvoor we het Lloyd-Museum heel dankbaar mogen zijn!!!

 

Old sailors never die, they just fade away………

Jan den Heijer, oud Lloyd-Kabelgast te Baarn.

Jan is overleden in December 2013