ODE AAN DE WILLEM RUYS

Met je sonore stem gaf je het startsein voor mijn lange reis. Het ging door merg en been. Een trilling voer door het gehele schip toen je je van je trossen losmaakte.

Langzaam werd je massieve gedaante de haven uitgesleept en langzaam maalden de machtige schroeven door het water.

Ach, Willem Ruys, je was ons laatste toevluchtsoord.

Velen haalden opgelucht adem toen ze aan boord kwamen. Eiland van rust. Eindelijk was het dan nog velen op het laatste nippertje gelukt en nu stonden ze met gezin en hutkoffers op de drempel van een totaal nieuw leven. Al die opgebroken Indische levens…..

Natuurlijk was het een wreed en onvrijwillig afscheid, je liet per slot van rekening een heel leven en je ziel achter. Achtergelaten in je verre geboorteland. Je wist niet beter.

Voor mijn ouders moest dat nog veel erger zijn geweest. Bij hen is elke vezel van hun lichaam doordrenkt van Indië. Ze ademden, aten en dronken Indië. De kustlijn was inmiddels al niet meer zichtbaar. Het werd fris aan dek.

De xylofoon spoorde ieder vriendelijk aan zich te verzamelen. Het was etenstijd. Het ritmisch deuntje werd door de Djongos (messbediende) verspreid die met dat slagapparaat op zijn arm vlot over de dekken liep. Dat betekende snel omkleden en dan naar de eetzaal.

Via de grote hal met de sjieke hardhouten trapleuningen die eindigden in een krul van liefelijke zeemeerminnen die koketteerden met hun blote borsten, liep je snel naar de hutten. Stiekem haalde ik er mijn hand overheen. Ik droeg voor het eerst mijn lange broek en kon al bij de ouderen aanschuiven. Dan snel die eindeloze smalle gangen door met links en rechts hutten en nogmaals hutten…

Heerlijk opgefrist na zo’n emotionele dag liep je al snel de ijskoude eetzaal binnen.

De weeë etenslucht vermengd met de koude airco deed me halverwege de eetzaal al meteen mijn zwakke maag geweld aan. Niet zeeziek worden. Diep ademhalen. Niet door de ramen naar buiten kijken waar je de horizon met enige regelmaat zag verdwijnen. Niet naar die keiharde boterballen reiken die toch niet uit te smeren waren. Wel naar die schitterende menukaarten. Wat waren ze prachtig getekend: veelal speelse apen in een komische menselijke situatie of gewoon mooie nautische thema’s.

Ik verzamelde ze allemaal. En als ik niet kon gaan omdat ik weer eens groen en geel te bed lag, nam Ma ze liefdevol voor me mee.

’s Avonds was er de genoeglijke drukte op het achterdek of de gezellige dansavondjes en ’s middags zocht je een plaatsje in een dekstoel bij het zwembad of je kon ook meedoen met een soort ringwerpen met rondgevlochten kabeltouwen. Je werd wel beziggehouden.

Ik was nog te jong voor de poolbar waar de kroegtijgers elkaar moed indronken.

Dan had je Pa die ineens zo heel anders was, alsof er een enorme last van hem was afgevallen. Pa die altijd al heel vroeg op was en ons zoals die ene keer vroeg in de ochtend aanspoorde om toch een blik te werpen op de rokende vulkaan de Stromboli waar we vlak langs voeren. Of die dag dat hij Ma te hulp moest schieten omdat we allemaal doodziek op bed lagen vanwege het ruwe weer in de Golf van Biscaye. Het schip had toen nog geen stabilisatievinnen (die werden veel later bij de verbouwing tot cruiseschip aangebracht).

Je rolde zowat je nest uit en ik kotste alles onder. Maar je beleefde ook nog spannende dingen zoals bij de doortocht van het Suezkanaal, dat was niet alleen vanwege die paar meters aan weerskanten van het schip, maar meer door de reacties van enkele Arabieren aan wal op de aanwezigheid van de jonge meiden die enthousiast over de railing hingen en naar de mannen zwaaiden.

We werden echter ongevraagd vergast op een real live show. De mannen aan de wal trokken hun jalaba (lange mannenjurken) omhoog en toonden hun staat van opwinding waar menig kameel een minderwaardigheidscomplex van kreeg.”Kafouche kabir” werd ons nageschreeuwd. Ik had wel enig idee wat dat inhield.

Ach, Willem Ruys, je hebt natuurlijk ook al die opbloeiende amoureuze liaisons gezien. Daar waar de jeugd aan boord de vakantieliefde vierde. De meisjes veranderden in die weken tot aantrekkelijke jonge vrouwen, stelde ik verrast vast. En tenslotte had je daar als apotheose die vreselijk koude aankomst in hartje winter in Rotterdam. Het was een onmogelijke taak om tussen al die afhalers te proberen je familie te ontdekken. Wist ik veel dat mijn zuster haar zwarte haren rood had geverfd…. Het was een emotioneel weerzien na vier lange jaren.

Ach, Willem Ruys alias Achille Lauro, mooie schuit die alle wereldzeeën had bevaren, menig Indiëganger zal zich met jou verbonden weten. Er ging dan ook wat door me heen toen ze je in de Middellandse zee kaapten en ik later vernam dat je uiteindelijk brandend de diepte ingleed….. Met jou verdronken helaas ook deze jeugdherinneringen in de zee van mijn alledaagse gebeurtenissen.

W.P. – 2007