Mijn eerste zeereis

Monsterboekje halen

Hoewel mijn oorspronkelijke beroep huisschilder was, werkte ik bij Philips-Sittard aan de lopende band en moest daar samen met collega, Sjaak Hurkens transistoren vertinnen. Na een indrukwekkend TV-programma over de Rotterdamse haven besloten Sjaak en ik matroos te worden en gingen vervolgens in september 1961 naar Rotterdam om een monsterboekje te halen. We moesten ons melden bij de Waterschout. De schriftelijke toestemming van onze ouders hadden wij op zak, evenals pasfoto’s en onze paspoorten. Omdat we niet wisten wat een Waterschout was, melden we ons bij het Arbeidsbureau. Na lang wachten werden wij doorgestuurd zodat we ons, met aanzienlijke vertraging, uiteindelijk konden melden bij de Waterschout. Nadat we allerlei documenten ondertekend hadden, werd ons het monsterboekje overhandigd.

Buiten op straat, het monsterboekje in de hand, vroegen we ons af wat ons te doen stond: “We kunnen maar het beste naar een scheepvaartmaatschappij gaan”, opperde ik. Wandelend door het havengebied, viel ons oog op de Holland Amerika lijn. Maar omdat het ons niets leek om op en neer naar Amerika te reizen (wisten wij veel) besloten we verder te zoeken. We wilden immers iets van de wereld zien.

Het was al laat in de middag toen onze aandacht getrokken werd door een bord met daarop in grote letters “Koninklijke Rotterdamsche Lloyd”. We keken elkaar aan en besloten het erop te wagen. We wilden niet naar huis terugkeren zonder ook maar een voet op een schip te hebben gezet.

Sjaak sprak de Lloyd-portier in de portiersloge aan in het Limburgs, wat voor de laatste uiteraard onverstaanbaar was. Maar in het Nederlands begreep hij onze bedoeling. Hij overhandigde ons een briefje en stuurde ons door naar de civiele dienst: “Daar kunnen jullie je melden!” Het was al laat en we hadden geen tijd meer om uitvoerig te praten met de man aan het loket. We werden rechtstreeks doorgestuurd naar het Lloydkantoor. Het kantoorpersoneel keek op toen ze hoorden waar wij vandaan kwamen en wat we wilden. Toch zagen ze het wel zitten met deze Limburgers en er werd meteen een afspraak gemaakt voor een medische keuring. Voordat we er zelf erg in hadden, waren we aangenomen. We realiseerden ons dat het grote avontuur nu echt begonnen was.‘s Avonds zaten we dolblij in de trein, op weg terug naar Geleen.

Een week later namen we heel vroeg weer de trein richting Rotterdam om ons klokslag negen uur te melden voor de medische keuring. Sjaak ging als eerste en kwam na een halfuur lachend naar buiten. ”Ik ben goedgekeurd en ingedeeld als bediende algemene dienst” zei hij trots, maar wist niet wat dat inhield en had er ook niet naar gevraagd. Daarna was het mijn beurt. Alles verliep naar wens en ook ik werd ingedeeld als bediende. Bij de loonadministratie, waar we ons vervolgens moesten melden, vroegen we wat ons werk inhield en waar we heen gingen. Daar op het Lloydkantoor hadden ze lol omdat we nog niet eens wisten hoe een boot er van binnen uitzag, laat staan wat voor werk we moesten doen. Na nog wat vragen over ons loon en de bestemming en vertrekdatum van onze eerste reis, gingen wij moe maar voldaan weer op weg terug naar huis.

 

Mijn eerste zeereis

Thuis afscheid nemen viel mij niet zwaar, de eerste reis zou namelijk drie weken duren. Sjaak en ik moesten ons melden bij het ms Wonosari dat in de haven van Rotterdam lag, maar het was geen makkelijke opgave om dit schip te vinden, na veel vragen zagen wij een boot liggen. Het bleek een groot schip te zijn. Zo een groot schip had ik nog nooit van dichtbij gezien. Hier stonden wij dan, voor dit enorme schip, klaar voor het grote avontuur. We beklommen eerst een lange trap, eenmaal aan boord moesten wij ons melden bij de hofmeester. Onderweg naar hem keek ik mijn ogen uit. Het schip had vijf ruimen, drie voor en twee achter. In het midden stak de brug hoog boven alles uit. Het schip was 150 mtr lang, 25 mtr breed en tienduizend ton zwaar en kon een snelheid bereiken van 17 knopen, zo’n dertig kilometer per uur.

Bij de Hofmeester aangekomen werden wij voorgesteld aan de officieren. Ik kreeg als taak om gedurende deze korte reis als Bediende van een bediende te fungeren. Als laagste in rang zou ik hutten schoonhouden en het eten opdienen. Later zou ik dan officiersbediende worden. Na kennismaking met de overige bedienden, die al enkele reizen achter zich hadden, vertrok het schip. De reis voerde via Amsterdam, Antwerpen, Bremen en Hamburg weer terug naar Rotterdam. Onderweg kon ik maar niet geloven dat deze Limburgse jongen die niet kon zwemmen en bovendien bang was voor water, nu op zee zat.

In Hamburg kwam ik ogen te kort. De Reeperbahn bij nacht; zoiets had ik nog nooit gezien, de ene nachtclub na de andere, met daar tussenin bars, seksclubs en sekswinkels. Bijna overal stonden mannen in uniform, “uitsmijters” om allerlei gespuis buiten de deur te houden. Die eerste nacht in Hamburg is me om een heel speciale redden altijd bijgebleven. De volgende avond, toen we nog in de haven lagen kreeg ik van de Chef-kok opdracht erop toe te zien dat er geen vreemden in het kombuis (scheepskeuken) kwamen, niemand had daar iets te maken. Die bewuste avond echter wilde iemand in uniform het kombuis in, terwijl ik in het kombuis was. Indachtig de opdracht van de Chef-kok liet ik dat natuurlijk niet toe. In de veronderstelling met een Duitser vandoen te hebben, sprak ik hem in zijn eigen taal aan. Verbaasd keek de man mij aan en vroeg waarom ik geen Nederlands sprak. I n het Nederlands herhaalde ik dat hij de kombuis niet binnen mocht. Hij keek mij vreemd aan. “Weet je niet wat dit betekent?”, vroeg hij, wijzend op de strepen op zijn uniform, “Zie je niet wie ik ben?” ,”Maar natuurlijk, U bent een uitsmijter van de Reeperbahn” antwoordde ik. De man schoot in een lach en zei dat hij de Kapitein van de Wonosari was. Ik schrok van deze blunder, maar hij vatte het sportief op en adviseerde me om de rangen aan boord goed te leren. De Kapitein heeft dit voorval laten plaatsen in de het maandblad van de Koninklijke Rotterdamsche Lloyd: “Lloyd Mail”, zodat het op kantoor en op alle schepen te lezen was.

zeeziek

Bij storm kon de zee goed te keer gaan. Ik stond eens in de keuken af te wassen terwijl het schip behoorlijk schommelde. Ik werd misselijk en moest geregeld naar het toilet om te braken. Ik voelde me steeds zieker worden dus liep maar naar buiten om een frisse neus te halen. Omdat ik weer braakneigingen voelde, ging ik alvast over de reling hangen. Terwijl enkele resten braaksel door de straffe wind langs mijn oren vlogen, vroeg ik mij af waar ik in godsnaam aan begonnen was. Zo ziek was ik nog nooit geweest.

Plotseling herinnerde ik me dat de kraan in de keuken nog open stond. Slingerend en vallend bereikte ik de keuken, en ja hoor; de kraan liep nog en de keuken stond blank. De kok die het ook al had gezien, ging hulp halen. Het was soppen geblazen, ik wist niet hoe ik het had en was blij met de extra hulp. Dit alles was immers mijn schuld. Met die hulp lukte het om de keuken weer snel droog te krijgen.

De Chef-kok, die wel voor een grapje te vinden was, ging naar de kombuis en kwam later terug met een groot leeg blik van vijf liter waar hij een touw aan had bevestigd. Dit hing hij om mijn nek met de opmerking dat ik bij een volgende braakbui niet meer naar buiten hoefde. Ik was zo ziek dat ik mij dit liet welgevallen, vervolgens liep ik slingerend en gade geslagen door lachende bemanningsleden naar mijn hut, waar ik het blik aan mijn kooi hing en ging liggen.

Frans Willems

Oud Lloyd-Bediende te  Geleen