Hadji-reis naar Mekka

 

Mag ik me om te beginnen even voorstellen? Mijn naam is Jan Helsloot, nu wonend in Amersfoort. Als jongeman in dienst getreden van de Koninklijke Rotterdamsche Lloyd n.v. als scheepsverpleger en in bezit van de diploma’s ziekenverpleging A en B. Wat zegt u? Kraamverpleging? Het zgn. ‘ooievaartje’. Nee, dat kon in mijn tijd nog niet, we schrijven 1948, maar een goede nascholing in het Rotterdamse Havenziekenhuis en de Boezembarakken kwam daarvoor in de plaats.

 

In april 1949 stap ik aan boord van de ‘Kota Baroe’. Aan het ontbijt maak ik kennis met de beide artsen en andere leden van de bemanning. Omdat bij de aanstaande hadji-reis meer dan duizend passagiers aan boord komen, moeten er twee artsen aan boord zijn volgens voorschrift van de Conventie van Genève.

De trossen gaan los

In de middag komen er enige hutpassagiers aan boord. Witkielen sjouwen met kisten en koffers. De blue peter (vertrekvlag) is al gehesen en een uur later komt daar nog de loodsvlag bij. Dan gaat er een roep over het schip: ‘voor en achter’ en de trossen gaan los. Dan laat de stoomfluit zich horen, drie stoten. Het geluid trilt door je voeten tot in je keel. Sleepboten trekken aan. Men roept nog wat naar de wal en wuift. Varend langs Schiedam, Vlaardingen en Pernis bereiken we de zee. Nu begint mijn eerste zeereis, een keerpunt in mijn leven. Wat wacht me achter de horizon? Ik zal u niet vermoeien met een verslag van de heenreis.

In Indonesië stappen we over op de ‘Kota Gede’ die de echte hadji-reis gaat maken. In de vroege morgen klinkt geroezemoes uit de loods aan de kade. Onze passagiers, circa 1.200 in aantal, passeren langs houten tafels vol paperassen en klauteren dan aan boord. Wat ze niet allemaal meenemen! Potten en pannen, fruit en kippen, flessen en schalen, vijf koeien en een pispot! Achteruit rondom mijn hut is het een grote troep. Het bord ‘Dilarang Masoek’ (verboden toegang) heeft totaal geen effect want de meesten kunnen niet lezen. De koeien op het dek loeien, hanen kraaien en kippen kakelen. Geuren en kleuren; het is je reinste kampong en alle afval gooien ze op de grond. Over de dekken zijn tenten gespannen en trappen voeren naar de diepe ruimen. Daar spant men lijnen met daarover doeken voor de privacy. De volgende morgen houdt dokter Hartog het eerste spreekuur. Het is alles schurft, zere ogen, zweren en malaria wat de klok slaat. Dan komt de eerste stuurman ons vertellen dat er een pelgrim is overleden. We mogen aan de dode niets doen. Hij wordt met een overvloed van water en zeep gewassen en in zijn pelgrimsgewaad gewikkeld. Dit bestaat uit twee witte omgezoomde lakens, daar omheen een fijn gevlochten rietmat. Bij de voeten wat stukken ijzer. Het is net een mummie. Het schip is stilgelegd en de bemanning staat aangetreden. Terwijl het lichaam dat op een houten stellage ligt, langzaam naar de golven daalt, wordt er onafgebroken eentonig gezongen. Petten worden afgenomen en dan valt met een plons het lijk in de golven. Dat moment grijpt me toch even aan. Ik zie echter geen spoor van verdriet, ja eerder opgewekte gezichten. Men meent met dit gedrag een wapen te hebben tegen de dood. De motoren slaan aan en het schip vervolgt haar reis.

Overleden pelgrims

Tijdens de reis vergezelde ik de eerste stuurman op zijn dagelijkse controles. Hij had me met nadruk gezegd dat ik niet alleen mijn ogen maar ook mijn neus moest gebruiken. Was er een verdachte weeïge geur, dan vroeg de eerste stuurman ‘ada apa’ (wat is dat) wijzend op een grote bundel bagage. ‘Barang toean’ (bagage mijnheer). ‘Boeka’ (openmaken) zei dan de stuurman. Dan werd het pak geopend en bleek een overleden pelgrim te bevatten. Dat men de overledenen voor ons verborg, had te maken met het geloof dat een begrafenis in het heilige land aan de pelgrimage een extra waarde verleende.

Kiespijn

Tijdens de spreekuren viel het me op dat behalve poliklinische gevallen erg vaak ‘sakit gigi’ (kiespijn) voorkwam. De patiënt kreeg dan een pilletje en ging weer heen. Ik kreeg daar een onbevredigend gevoel bij en zei dat tegen de dokter. Die zei: ‘wat moet ik anders?’. Ik weer: ‘de ergste gevallen trekken’. ‘Ja zeg, daar is toch geen beginnen aan’ was zijn antwoord. En toen ik hem vragend bleef aankijken, ‘wil jij het soms leren?’. Toen ik daar ja op antwoordde zei hij: ‘ok, zorg dat om 14.00 uur alles klaar staat’. Die middag leerde ik tanden en kiezen trekken al dan niet met verdoving. Vanaf die dag was ik dagelijks van 14.00 tot 16.00 uur met niets anders bezig. Een tandartsstoel was natuurlijk niet aanwezig dus klemde ik met de linkerarm het hoofd in een dubbele Nelson en trok de rotte kies er met mijn rechterhand uit. De in de gang gehurkt wachtende rij patiënten was meestal om 16.00 uur nog even lang als toen ik om twee uur begon. Dat was wel frustrerend, maar wie A zegt moet ook B zeggen. Als ik al die getrokken tanden en kiezen had bewaard, had ik daar een behoorlijk grindpaadje van kunnen leggen! 

Baby’s

Tijdens de reis kreeg ik steeds meer respect voor de geduldige en soms diplomatieke manier waarop de bemanning met de mensen omging. Op het dek stonden houten driepoten opgesteld met een draaibare pijl die op Mekka gericht was, aangegeven met het woord ‘Kiblat’. Hierdoor wisten de pelgrims naar welke richting zij vijfmaal daags hun gebeden moesten bidden. Bij koerswijzigingen werd de stand van de pijlen aangepast, wat steeds tot verwarring leidde. Als het werd uitgelegd, ging dat velen boven de tulband. De hierop volgende twistgesprekken vergden veel van het geduld van de bemanning. Hoewel er geen zwangeren onder passagiers mochten zijn, werden er toch heel wat baby’s tijdens de reis geboren. Men beschouwde het als een voorrecht voor de kleine tijdens de reis geboren te zijn. Al gauw wist ik wat mij te wachten stond en ik had in het vervolg steeds een soort kraamkoffertje bij de hand. Meestal als ik rustig van mijn maaltijd zat te genieten, klonk de roep over het schip: ‘toan, anak baroe’ (mijnheer, een nieuw kind!). Ook wel: ‘peremboean boenting’ (zwangere vrouw). Maar goed dat ik tijdens mijn opleiding wat Maleis geleerd had. Gewapend met mijn koffertje daalde ik dan die verticale ijzeren trappen af , het ruim in en op zoek naar de nieuwe passagier. In de meeste gevallen was het kind al ter wereld gekomen en lag het gelukzalig in de veilige ronding van moeders arm. Dan kun je hoogstens nog vragen: ‘siapa namamoe’ (hoe heet het?). En dat was dan meestal: Ahmed, Kromo, Sarina of iets dergelijks. Bij de allereerste baby die op het schip geboren was, wilde ik toch nog wel even zien of alles in orde was. Tot mijn grote verbazing zag ik op de top van de navelstreng …. een balletje gehakt! Wat raar, wat was dat nou? Ik peuterde er wat aan terwijl de ouders glimlachend toekeken. Ineens viel het er in twee stukjes af. Toen ik wat van mijn verbazing was bekomen, verzorgde ik de baby met dermatol poeder en steriele gaasjes zoals ik dat geleerd had. Om niet uitgelachen te worden, sprak ik er met niemand over. Maar bij de tweede en derde baby zag ik die balletjes weer. Ik liet het maar zo. De volgende dag sprak ik er de mandoer op aan, een pientere kerel die wat Engels en Nederlands sprak. Ik vertelde hem van mijn ervaring en verbazing en terwijl zijn donkere ogen glinsterden van ingehouden pret zei hij ‘ach toean’. (Nu na 60 jaar hoor ik nog de klank van zijn stem. Nu vroeg eens een blanke man aan hém om opheldering, meestal was het andersom). Het zit zo Toean, u zult wel bemerkt hebben dat onze vrouwen sirih pruimen. Als zij voelt dat de bevalling er aankomt, wordt de pruim niet ’s avonds weggegooid maar bewaard tot de volgende dag. Er gaan dan wat verse blaadjes bij en het gaat de mond weer in. Op de dag van de geboorte haalt ze de pruim uit de mond, boort er met haar pink een gaatje in en stulpt dat over de navelstomp. De pruim die nu veel pytaline uit het speeksel bevat, voorkomt dat het navelwondje gaat ontsteken. Ik bedankte de mandoer voor zijn uitleg en dacht: ’s lands wijs, ’s lands eer. 

Aankomst

En na al die belevenissen was daar dan de Rode Zee waar het heter was dan in de tropen. Djeddah is de havenplaats van Mekka. Het was voor de bemanning een verbazingwekkend schouwspel om te zien hoe rap 1.200 passagiers het schip verlaten. Een goede vriend van mij noemt dit ‘lopende lading’. Met hun hele hebben en houwen stromen kleinere boten vol die de passagiers naar de wal brengen. Iedereen aan boord slaakte een zucht van verlichting en de bemanning begon direct aan de immense taak alles weer te klaren. Het was er bloedheet en we vonden het allemaal heerlijk toen de frisse oceaanwind onze verbrande koppen wat afkoelde. 

Jan Helsloot 

Oud Lloyd-Verpleger

Jan is op 4 oktober 2012 overleden.