De Willem Ruys ankerketting

 

Op de Willem Ruys waren de verblijven van de dek- en machinekamerbemanning vooruit. De kettingkoker vanuit de kettingbak aan stuurboord en bakboord liep door de hutten van de Handlangers. Het was altijd even wennen als het schip slingerde en de eerste paar nachten deed je dan ook geen oog dicht door het gebonk van de ketting. Bij het ankeren rende menige nieuweling van schrik de hut uit denkend aan een aanvaring. Het was een sport zo’n nieuw bemanningslid bij slecht weer de kettingbak in te sturen om de ketting naar het midden van de koker te duwen maar het moest wel iemand zijn die zijn eerste reis maakte, niemand anders trapte daar nog in. Onder de smurrie kwamen ze dan weer boven terwijl het gebonk van de ketting doorging. In beide hutten zat een klein luikje in de koker dat vast zat met vleugelmoeren, waar het voor diende wist niemand.

Tijdens een reis in 1964 kwamen we in wat minder weer terecht, na dagenlang waren we het geslinger en gebonk van de ankerketting spuugzat. Een Handlanger kwam op het grandioze idee om het luikje in de kettingkoker open te maken en de ketting met een touw vast te sjorren. Met een stevig eind Manilla dat een paar keer door een schalm en rond de vaste stalen tafelpoot gehaald was werd de ketting met vereende krachten vastgesjord en zowaar het gebonk was over. Op een enkel tikje na wanneer het schip een grote haal maakte was het heerlijk rustig en onmiddellijk kreeg de andere ketting dezelfde behandeling. Het ongemak van het touw dat door de hutten liep werd graag voor lief genomen. Op een ochtend ben ik na het ontbijt op weg naar mijn hut, ik had als Olieman de 4-8 wacht gelopen, hoorde ik een kletterend geluid uit de bakboords-Handlangershut komen. Toen ik poolshoogte ging nemen zag ik een donkere straal afgewerkte olie uit het gat in de kettingkoker stromen, de Baas-timmerman was de ketting aan het smeren.

In die tijd werd er nog niet zo aan de gevolgen voor het milieu gedacht en werden er af en toe een paar pullen afgewerkte olie uit de machinekamer gehaald en aan dek in de kettingkoker gestort. Vlug greep ik een hoofdkussen van één van de kooien en propte dat in het gat terwijl mijn hutmaat naar dek rende om de Baas-timmerman te laten stoppen, net op tijd want die wilde aan de stuurboordkoker beginnen. Een woedende Baas-timmerman die beneden kwam kijken gilde dat hij nooit had kunnen ankeren met dat eind zo vaak doorgeschoren, daar was het anker gewoon aan blijven hangen. Onmiddellijk na het opruimen van de troep kwam een Bankwerker de luikjes dichtmaken, de vleugelmoeren werden vervangen door dubbele moeren. Aan het eind van de maand werd er tot mijn grote woede een bedrag op mijn maandafrekening ingehouden voor het vernielen van een hoofdkussen.

Na tussenkomst van zowel de Voorman als de Bootsman en de Baas-timmerman werd het me einde reis “kwijtgescholden”.

Arie Hazebroek 

Oud Lloyd-Olieman