In Maart 1936 was het dan zover en mag ik aanmonsteren op het passagiersschip Dempo van de Rotterdamsche Lloyd. Enige dagen voor vertrek ben ik aan boord gegaan en me gemeld bij de Bootsman allereerst werd mijn hut aangewezen, die we met z’n vieren moesten delen de kooien waren twee boven elkaar met daarvoor een houten bankje, verder vier metalen klerenkastjes en tegen de buitenhuid een tafelblad van ongeveer 50 bij 70 cm. We hadden twee patrijspoorten en één lichtpunt. Alles moest ik zelf meenemen zoals: matras, lakens, dekens, kussens, mes, vork, lepel, mok, zeep, handdoek, enz. enz. Er waren drie jongens aangemonsterd, een voor de bootsman en timmerman, een voor het dekpersoneel (dat laatste was dus mijn werkgebied) en een voor de olielui, die hun werk in de machinekamer hadden. De gage was 30 gulden per maand en de dagindeling van ons werk zag er alsvolgt uit: Op toerbeurt moest een van de drie Jongens om half vier opstaan, deze Jongen ging dan zorgen voor vers brood, dat uit de bakkerij gehaald moest worden, verder werd er in grote tinnen ketels koffie en thee gezet en om half vijf werd dan de dagdienst gepord, vóór die tijd had je dan al de nodige koppen en mokken voorzien van thee of koffie, iedereen had zo zijn eigen mok, beker of kop die je alsvolgt kon herkennen: mokken, doordat ze er een touwtje met een knoopje aan hadden zitten, zo ook bij een kopje of doordat er een barst in zat of een oor ontbrak. De eerste dagen was het goed moeilijk, maar dat wende gauw. Om vijf uur begon de dagdienst dan met alle dekken wassen, deze klus moest voor acht uur klaar zijn want dan kon je zo langzamerhand passagiers aan dek verwachten, natuurlijk met uitzondering van vroege vogels. Ook ik deed gedeeltelijk mee met dat werk maar moest wel zorgen dat om acht uur de ontbijtboel klaar was in de messroom. We hadden in die ruimte een aanrecht met een koud waterkraan en een kast, twee tafels van blank hout en losse houten banken. Heet afwaswater en of water voor de koffie en thee moesten we en dek hoger uit het volkskombuis halen. Daar haalden we dus ook het warme eten, dat werd in vertinde bakken geschept, één voor de aardappelen, één voor de groenten en één voor het vlees en jus en vooral met slecht weer was dat ook de volgorde waarin ik het naar beneden bracht, want die vette lucht was funest voor mijn zeeziekte. Na de maaltijd eerst afwassen de messroom schoonmaken en daarna met het gewone werk doorgaan. Wanneer het schip een haven ging aanlopen, was mijn taak eerst om te zorgen dat de “geus” een klein Nederlandse vlag aan een mastje op het voorste puntje van het schip dat opgevouwen werd voorgehesen. Anderen hadden de opdracht om vlaggen aan voor en achtermast te hijsen, op een fluitsignaalvan de brug werden al die vlaggen tegelijk ontplooid. Verder moest ik helpen bij het meren en wel in de kuil, dat is net voor de brug, om het spring (redactie: stalen tros) uit te geven.
Na enige reizen maakte ik in m’n werk promotie, ik moest nu voor de onderofficieren gaan zorgen, dat waren de Bootsman en de Timmerman, dat werd voor mij aanzienlijk makkelijker en leuker. Nu moest ik s’ochtends om vijf uur met de Timmerman mee dan gingen de watertanks peilen en ook de bilges van de ruimen evenals de lege dubbele bodemtanks controleren of er geen lekkage was. Na het ontbijt moest hun hut natuurlijk in orde gemaakt worden en s’middags moest ik het warme eten uit de midscheeps halen in dekschalen. Daarna ging ik helpen met het melken van de ijzeren koe, dat betekende dat de Kok van melkpoeder en ongezouten roomboter in een machine melk maakte. Vanzelfsprekend bleef er voor mij, dan ook een klein kannetje met melk over. De melkbussen werden opgeslagen in de eierkamer dus ook hier kon ik voor de hulp, me voorzien van een eitje als ik daar zin in had. Zaterdag’s was er inspectie over het gehele schip door de Gezagvoerder vergezeld van 1e stuurman , 1e machinist en hoofd Administrateur. In het bijzijn van genoemde hoofden van dienst bleek er iets niet in orde bijvoorbeeld in een hut van de matrozen, dan sprak de Kapitein daarover de Ie Stuurman aan, terwijl de Bootsman er wel bijstond. Gedurende de reizen naar en van Indië waren er verschillende gebeurtenissen, waarvan ik foto’s heb genomen. Rond 1936 was de Spaanse burgeroorlog uitgebroken, Generaal Franco was in Noord Afrika in opstand gekomen en bezig van daaruit het regime in Spanje te bestrijden, daar er in de buurt van Gibraltar nogal flink geschoten werd o.a. door bewapende vissersschepen en anderen, vond onze regering het noodzakelijk om de Nederlandse scheepvaart, die van die route naar Indië gebruik, maakte te beschermen, je ziet hier dan ook de HMS Sumatra of HMS Java, dat waren in die tijd onze kruisers, met twee onderzeeërs in de Straat van Gibraltar. Toen ik deze foto gemaakt had, was in Southampton de Sultan van Jehore aan boord gekomen en onderweg naar Maleisië, ook kwamen we op één van die reizen een Nederlandse sleepboot met een baggerschuit er achter tegen. In Port Said lagen in die tijd vele Italiaanse schepen van of naar Etiopië met allerlei oorlogstuig, die Italianen waren bezig om dat land (Abessinië) te veroveren. Op de terugreis vanuit de Oost, ergens in de Roode zee, ging ineens het verhaal dat we werden ingelopen door een Engelse kruiser HMS Enterprise met aan boord de Keizer van Abessinië die zijn land moest ontvluchten en ja hoor na enige uren werden we inderdaad ingelopen door dat schip en kon je met de kijker de keizer op het achterdek zien staan.
Op de kopie hieronder zie je de kruiser de Ruyter, voor het eerst in Soerabaja, het schip werd bij binnenkomst begeleid door een flottielje torpedojagers. In Amerika had ik een radio gekocht met ultra korte golf en was zodoende instaat om Nederland Wereldomroep te ontvangen dat ging uitstekend waardoor we aardig op de hoogte bleven wat er alzo gebeurde in de wereld en in ons land. Op de passagiersschepen hadden we iedere dag een nieuws bulletin. Maar op dit vrachtschip waren we afhankelijk van wat de marconist ons vertelde, nu konden we in de buurt van het eiland Sint Helena horen dat Prinses Beatrix was geboren en hoe er in Nederland gefeest werd. Die zelfde reis gebeurde er veel meer, zoals bij nogal ruw weer, gingen aan dek een paar olievaten, bestemd voor de machinekamer, verschuiven. De Voorman van de olie lui met een helper gingen samen die vaten beter vastsjorren , maar op een ongelukkig moment kwam de voorman zijn hand klem met zijn hand tussen twee vaten en waren er vier vingers afgeklemd. De 1ste Stuurman was de aangewezen persoon om dit te behandelen, ik zie nog dat gezicht toen de voorman de hand onder de stuurman zijn neus hield. We hadden aan boord een ruime en goed voorziene apotheek, de Stuurman ging allereerst de papieren Dokter raadplegen alvorens te handelen hij pakte daarop een fles van de plank en goot dat vocht (pure jodium) over die stompjes, hij kronkelde van de pijn over de vloer met een paar vloeken, het was een paardenmiddel ,maar in ieder geval succes vol, We hebben Ascension aangedaan omdat daar een dokter was. Later hebben we vernomen dat de genezing prima is verlopen. Ook hebben we het een keer mee gemaakt dat er midden in de Zuidelijke Atlantische Oceaan een zuiger van de diesel motor getrokken moest worden, omdat men bemerkt had dat er iets niet in orde was, we hebben toen bij mooi weer enige dagen stil gelegen. Het schip deinde en slingerde licht en dan die zware delen van de machine uit elkaar halen is een hele klus. Aan boord heerste een prettige stemming onder de bemanning, hetgeen voor een belangrijk deel te danken was aan de 2e Stuurman Frits de Jonge (na de oorlog Gezagvoerder van de Willem Ruys het laatste passagiersschip van de Rotterdamsche Lloyd ) hij organiseerde o.a. Engelse les, schaken, kaarten, dammen, enz. in competitie verband. Eind April 1938 waren we weer in Indië en zat het extra jaar vaartijd er op, ik ben toen overgeplaatst aan boord van het ms Baloeran die op de thuisreis was. Op deze reis is het mij opgevallen dat zodra we in de buurt van het Engelse kanaal kwamen er enige bemannings leden zich min of meer ziek voelden, had niets met zeeziekte te maken , men noemde dat kanaal koorts en was voor mensen die langer op zee voeren een bekend verschijnsel. Op 23 Mei arriveerden wij in Rotterdam en heb ik afgemonsterd, het was het einde van mijn vaartijd aan boord van een schip “voor de mast”. Deze laatste uitdrukking betekende, dat jè tot het dekpersoneel behoorde zoals matroos, enz. (nadat ik vijf reizen met de ms Dempo gemaakt had was ook het jaar vaartijd vol, maar de regering had juist vastgesteld .dat de vaartijd met een jaar verlengd was, dus zodoende kon ik niet naar de zeevaart school, ik heb toen aan de Rotterdamsche Lloyd gevraagd om een schip dat een jaar weg bleef, dat lukte en werd ik aan boord van het ms Kota Tjandi geplaatst, die in de Java New York lijn ging varen, van dat schip heb ik geen foto, maar wel van een zusterschip die precies hetzelfde is, namelijk de ms Kota Inten. We gingen vanuit Rotterdam via het Suez Kanaal naar Indië en kwamen nu in andere plaatsen zoals Balik Papan , van die plaats herinner ik me dat de officieren in het Shell zwembad mochten zwemmen, maar die maakten daar geen gebruik van en zeiden tegen ons dat als we zin hadden wij konden gaan. Echter de dames hadden al gauw in de gaten dat wij geen officieren waren en werden dus weggestuurd. Ook zijn we naar Makassar geweest, in die plaats werkte een neef Wim van mij, namelijk de oudste zoon van oom Chris, een broer dus van mijn vader, ik kreeg een hele dag vrij en werd door hem meegenomen met een uitstapje naar een van de bergen, we zijn via grotten, ook met druipstenen, door die bergwand gegaan en kwamen zo bij een krater meer terecht. Ik herinner me dat het zeer mooi was.
Maros-Pangkep Ten Noorden van Lloyd-haven Makassar met rechts de befaamde grotten.
Wandtekeningen van ongeveer 44.000 jaar oud.
Deze neef hebben we nooit meer teruggezien, in de oorlog is hij krijgsgevangen gemaakt en afgevoerd naar Japan hij moest daar werken op een scheepswerf, is daar gestorven aan longontsteking We zij nog naar verschillende andere kustplaatsen in Indië gegaan en één van de laatste was Belawan, daar laden we palmolie in de dieptanks en latex, vloeibare rubber, in de voorpiek tank van het ms Kota Inten van de Koninklijke Rotterdamsche Lloyd.
In Sabang even bunkeren en drinkwater laden en daarna rond de Kaap de Goede Hoop naar Amerika en wel naar Boston . In die tijd was het de gewoonte dat iedere keer wanneer een schip een vreemde haven aandeed er een gezondheids verklaring moest worden afgegeven , dit vooral in verband met besmettelijke ziekten die eventueel een opvarende zou kunnen hebben. Zo weet ik nog goed dat toen wij dus in Boston aankwamen we allemaal moesten paraderen langs een tafel ,waarachter de kapitein zat, met le Machinist, scheepsagent en de dokter van de wal ,we moesten daar langs lopen en af en toe werd er iemand aangewezen om zijn plasser uit zijn broek te halen, die dan daar ter plekke goed werd bestudeerd om te zien of je geen geslachtsziekte had ik werd ook uitgezocht , diegene die achter mij stond was ziek en had geluk hij kon doorlopen. Op één van die reizen kwamen we in hartje winter in Boston en moesten daar een gedeelte van de Palmolie lossen ,dat was een hele klus ,het eerste rste gedeelte uit een dieptank ging vlot, maar zo gauw er ongeveer een kwart weggepomt was uit een dieptank moesten we de gestolde palmolie van de huid afschrapen. Er was daarvoor een vlotje gemaakt van lege drums en vandaar af gingen we dan schrapen tevens werd de temperatuur wat opgevoerd om dat gestolde spul vloeibaar te maken, in de buurt van de scheepshuid waren permanent stoomspiralen gemonteerd waarachter dus ook geschraapt moest worden, de hele operatie was gevaarlijk, je moest opletten dat je jezelf niet een brandplek bezorgde en goed opletten dat je niet van dat vette vlotje afgleed, hoe lager het vloeistof niveau werd hoe heter de olie werd opgewarmd op het laatst stond ik alléén met laarzen aan in mijn onderbroek te roeren in dat spul, mijn huid was echter zo teer geworden dat ik het schuren van de bovenrand van mijn laarzen tegen mijn huid moest beschermen met molton deken lapjes ,je kon het hooguit 15 minuten daar beneden volhouden en ging dan aan dek een luchtje scheppen waar het ver beneden het vriespunt was. Echter, verkouden werd je niet omdat je vette huid gelijk alle poriën afsloot. Voor dit werk kreeg je behalve als er overwerk gemaakt werd ook een bonus. We deden verschillende plaatsen langs de Oostkust aan zo ook New York, s’ avonds na werktijd had ik mijn pak aangetrokken, ik dacht dat hetgeen ik aan had namelijk een “plus four” in de volksmond een pofbroek een colbert netjes Amerikaans was. We zijn naar het Paramount theater gegaan iets wat op ons zeer veel indruk maakte, in de immense hal stond in onze ogen een lakei de programma’s te overhandigen, we wisten niet dat we dat zo konden aannemen, we wilden de man fooi geven ,die hij niet aanpakte en ons vernietigend aankeek het was n.l. niet de gewoonte. Gelukkig begreep men wel dat ze met buitenlanders te doen hadden, omdat was te zien aan de pofbroek, die was daar geheel onbekend. Verder op langs de kust hebben we verschillende steden aangedaan We zijn tot en met New Orleans gekomen om gedeeltelijk te lossen en ook te laden, we hebben o.a Glenn Martin bommenwerpers ingenomen, deze waren verpakt in reuze kisten en bestemd voor Indië. De foto hiernaast is genomen op Sabang ik was op bezoek bij de loods Dommisse hij was een broer van vrienden van mijn ouders, je ziet me hier met de bediende en kokkie. Op een van de reizen kwamen we in Singapore, ik weet dat ik toen goed verkouden was, ik ben daar naar de kapper gegaan, maar als je bij die kapper binnen wilde gaan, moest dat met een colbertjasje aan, wat ik op dat moment niet bij me had, echter naast die kapper kon je er een huren, wat ik ook gedaan heb, maar die lui knippen je niet alleen maar masseren je nek ook en ik moet zeggen dat was echt fantastisch. Op een keer kregen we in Soerabaja Marinemensen aan boord in de 4e klasse, ze hadden met de onderzeeër K .X:Vl 11 een wereld reis gemaakt met aan boord Professor Vening Meinisz die speciale proeven uitvoerde. Met deze mensen hadden we hele gesprekken, toen bleek al dat de Japanners druk aan het spioneren waren in de wateren rond Nederlands Indië. De gang van zaken beviel me niet en heb daarom op 14 mei 1945 ontslag aangevraagd en gekregen van de Commandant 1 ste Compagnie Stoottroepen.
Zodra het mogelijk was ben ik weer naar de zeevaart school gegaan, die toen gevestigd was in de Foeliedwarsstraat, achter de Kweekschool voor de Scheepvaart om te leren voor het examen van 3e Stuurman grote handelsvaart. Het examen is afgenomen in den Haag op 20-21 en 22 November 1945 en gelukkig met goed gevolg. In de oorlog dachten we dat er na afloop een schreeuwend tekort aan bemanning zou zijn en daar ik weer graag bij de Rotterdamsche Lloyd wilde varen ging ik daar dus eerst solliciteren maar helaas had geen schijn van kans, het bleek namelijk dat men over genoeg eigen mensen kon beschikken, zoals officieren die net in Holland waren toen de oorlog uitbrak en aan het studeren waren voor een hogere rang evenals verlofgangers en vergeet niet er waren in de oorlog ook de nodige schepen vergaan Uiteindelijk werd ik aangenomen bij de HSM (Hollandsche Stoomboot Maatschappij) te Amsterdam, het kantoor was aan de kop van de Oostelijke Handelskade evenals de thuishaven van de schepen.
Nico van Dolder,
Oud Lloyd-Matroos
In het thuiszorghuis waar Nico, de laatste maanden voor zijn overlijden verbleef, werd hij vaak aangesproken met ‘Ketelbinkie’, hij genoot daar zichtbaar van. Nico is op 93-jarige leeftijd, op 6 september 2013 overleden.