ONZE TAAL IN VLAANDEREN EN ZUID-AFRIKA

Onze taal in Vlaanderen en Zuid-Afrika -1925

…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

Het bericht uit Zuid-Afrika, dat het Afrikaansch in plaats van het Nederlandsch daar tot officieele taal is verheven, heeft in Nederland zeer gemengde indrukken gewekt. Instemming werd hier betuigd; men heeft zelfs juichtonen kunnen hooren. Er zijn geestdriftigen, die onmiddellijk hun geduld verliezen, wanneer iemand het waagt bedenkingen op te werpen: Zwijg toch, gij bekrompen Nederlander! Ziet gij dan niet dat de Afrikaners een zelfstandig volk zijn, volkomen in staat hun eigen weg te gaan! Gij hebt niet anders te doen dan toe te juichen en verder te zwijgen!

Vergis ik mij, wanneer ik in de uitlatingen van die geestdriftigen ook eenige bitterheid meen te beluisteren?Bitterheid klinkt in elk geval duidelijker in den toon van anderen, die in het in Zuid-Afrika gebeurde de doodsklok van onze taal hooren luiden. Het is uit met de Nederlandsche taal, zoo zeggen zij, een taal heeft haar opkomst, bloei en verval, evenals de volken. Noch het standpunt van de eerste groep, noch dat van de tweede is het mijne. Wat in Zuid-Afrika geschiedt, gaat ons, Nederlanders, rechtstreeks aan. Het is verzaking van onzen plicht, als bewoners van het Stamland, zonder meer ons daarbij neer te leggen. In elk geval kan Zuid-Afrika ons nooit ten kwade duiden een eigen oordeel te hebben over hetgeen daar op stamgebied geschiedt; wat gansch iets anders is dan te trachten ons in Afrikaansche aangelegenheden te mengen. Men kan van hier uit niets anders doen dan wijzen op bezwaren en gevolgen, rechtstreeks verband houdende met algemeene belangen van onzen Stam en voor die algemeene belangen pal staan.

Inmenging zou trouwens geen nut kunnen stichten, integendeel de gemoederen in Zuid-Afrika slechts kunnen prikkelen. Men wil daar immers tot elken prijs vrij blijven van de verdenking feitelijk, zij ’t dan ook alleen op cultureel gebied, een aanhangsel van Nederland te zijn. Het is het gewone verschijnsel bij jonge volken, die zich bewust zijn van hun groeiende ontwikkeling en zelfstandigheid. Met dit verschijnsel heeft het A.N.V., vooral in dezen tijd, duchtig rekening te houden.

Gelukkig is de organisatie van het A.N.V. van dien aard, dat zij aan die geestesgesteldheid in de stamgebieden niet in den weg staat. Zij huldigt immers het beginsel, dat het A.N.V. in elk stamgebied voor dat gebied de zaken zelfstandig regelt voor zoover zulks mogelijk is, zonder de eenheid van het geheele Verbond in gevaar te brengen. Het gebeurde in Zuid-Afrika heeft de aandacht gevestigd op de positie van onze taal ook buiten Zuid-Afrika, in de eerst plaats dan in België.

Zoowel België als Zuid-Afrika is een tweetalig land. In België staat het Nederlandsch naast het Fransch, in Zuid-Afrika naast het Engelsch. Geen wonder, dat er op sommige punten overeenstemming is in den loop der geschiedenis van onze taal in beide landen. Slechts op sommige punten, want het feit, dat in het eene land de Fransche geestesgesteldheid en in het andere het Engelsche volkskarakter de tegenvoeter is, heeft in vele opzichten een geheel ander verloop gegeven. Ook de ligging van Vlaanderen naast Nederland, met veelal dezelfde belangen en aanhoudend onderling druk verkeer, had een invloed op de taalontwikkeling, die in Zuid-Afrika, zóó ver van ons af en niet meer behoorend tot ons staatsverband, zich niet kon doen gelden.

Het streven om na de afscheiding in 1830 het Fransch de taal in België te doen zijn, zat er dik op, en het is langen tijd ook feitelijk het geval geweest, maar de Vlamingen, hoe zwak ook, hielden vol, aldus bewijzend een van de sprekendste karaktertrekken van onzen stam te bezitten; taai doorzetten. En de gevolgen bleven niet uit, tot groote ergernis van de voorstanders van het Fransch als eenige taal, die met een ongelooflijke vrijmoedigheid de onzinnige stelling verkondigden, dat het Nederlandsch niet geschikt is voor ‘hooger gebruik’, vooral niet op wetenschappelijk gebied. Niet de Walen in de eerste plaats staan hier schuldig, maar vooral de Franskiljons, dat zijn de Vlamingen met een Fransch vernis, die, als alle afvalligen, veel feller zijn dan de Walen. De Franschgezinden, verwend door jarenlange overheersching, winden er dus geen doekjes om, waarvan ’t gevolg noodzakelijk was het verzet van de Vlamingen, sterke prikkeling van hun moed en doorzettingskracht.

Hoe de toestand in België zou zijn, wanneer de Vlamingen zich niet deden gelden, kan men het best waarnemen in Belgisch Congo, waar het Fransch in onaangevochten heerlijkheid de alleenheerschappij voert. Blijkbaar zien de Vlamingen geen kans zich daar te doen gelden. Veel minder dan in België zelf zullen daar in voldoend aantal onafhankelijke Vlamingen zijn, die voor hun rechten kunnen opkomen zonder gevaar voor hun levenspositie.

Hoe anders was de houding der Engelschen in Zuid-Afrika. Zeker: ook van hun zijde kwam verzet tegen de erkenning van onze taal naast de Engelsche, maar nimmer nam dit verzet zulke scherpe vormen aan als in België.

De Engelschman handelt anders dan de Fransche Belg. Hij is evenals de Nederlander geschoold in het besturen van vreemde volken onder zijn vlag, en weet dus uitstekend dat men niet, zonder de kans om alles te verliezen, moet trachten tegen het eigen krakter dier volken in te gaan. Zoo kostte de erkenning van het Nederlandsch als officieele taal in Zuid-Afrika op verre na niet de moeite, die zij in België afdwong.

Maar dit verschil in volkskarakter tusschen de Fransch-Belgen en de Engelschen maakte de laatsten ten slotte veel gevaarlijker. Hun betrekkelijk zachte houding prikkelt niet tot waakzaamheid, drijft de Afrkaners niet op een hoop, bevordert integendeel, wanneer men niet oppast, een geleidelijke opslorping.

Bijna ongemerkt, met magnetische kracht, trekken de Engelschen de Afrikaners tot zich. Het Hollandsche volkskarakter toont evenwel ook in Zuid-Afrika zijn taaie vasthoudendheid, zoodat het pslorpingsproces geen snelle vorderingen scheen te maken.

De Engelschen bleven vrijwel onbewogen toen een sterke partij in Zuid-Afrika opkwam voor volledige zelfstandigheid.

En nò?

Die partij is aan het bewind, maar haar regeering verklaarde met nadruk, dat zij geen losscheuring van Engeland wil. De Prins van Wales hield een zegetocht door Zuid-Afrika. Hij woonde den dienst bij in een Hollandsche Kerk, en de gemeente zong hem daar het Engelsche volkslied toe.

Ik heb dit alles in de herinnering willen terugroepen, omdat het nauw verband houdt met het taalvraagstuk in zijn tegenwoordige gedaante.

Reeds wees ik op den strijd van Fransch-Belgische en van Engelsche zijde tegen de erkenning van de Nederlandsche taal als de gelijke in rang met de Fransche en de Engelsche. In België spreekt men meestal niet van de Nederlandsche taal als taal van de Vlamingen, maar van de Vlaamsche taal. Dit geschiedt zonder eenigen twijfel opzettelijk. De Nederlandsche taal heeft als volkomen gelijke in rang haar plaats naast de andere talen der volken van oude, hooge beschaving. Zij wordt dan ook zeer terecht als mededingster gevreesd in de landen, waar het Nederlandsch één der officieele talen is. Zij is de taal van ten minste 13 millioen menschen, over den geheelen aardbol verspreid, de taal waarin de kinderen leeren spreken, maar ook de taal waarin, de eeuwen door, duizenden geleerden de vruchten hunner kennis op schrift hebben gebracht.

Er bestaat geen ‘Vlaamsche taal’. De taal der Vlamingen is de Nederlandsche, die in Vlaanderen haar bakermat had en daar heerschte toen hier in Nederland de taalvorming nog moest plaats hebben.

In Vlaanderen, evengoed als in Nederland zelf, bestaan echter streektalen (dialecten), die daar veelal minder van het zuivere Nederlandsch afwijken dan sommige streektalen in Nederland. Zij hebben in Vlaanderen meer dan in Nederland een zelfstandig karakter gekregen, gevolg van invloed der omgeving in een tweetalig land.

Streektalen hebben veelal een groote aantrekkelijkheid; zij munten dikwijls uit door sappigheid, gemoedelijkheid en juistheid van uitdrukking. Ook in streektalen kan goed letterkundig werk verschijnen. Ik denk o.m. aan de Betuwsche en Over-Betuwsche Novellen van Cremer, de Overijselsche van Heering, de Limburgsche van Seipgens, de Groningsche tooneelstukken van Geert Teis. Maar een eigenaardigheid er van is dat zij niet dien beschaafden, verfijnden indruk maken, die van de algemeene taal, waartoe zij behooren, uitgaat.

Men moet dit in het oog houden bij de beoordeeling van de houding der voorstanders van het Fransch als eenige, althans overheerschende taal in België, die met alle geweld vasthouden aan den naam ‘Vlaamsche taal’, d.w.z. aan de Vlaamsche streektalen, om aldus de mededinging tegenover het Fransch te verzwakken.

De intellectueele Vlamingen hebben dit reeds lang begrepen, bevorderen niet alleen het gebruik van zuiver Nederlandsch, maar velen onder hen verlangen ook dat het kind bij zijn naam genoemd wordt: de Nederlandsche taal. De sterk toenemende bewustwording van het Vlaamsche volk is een reden te meer om de toekomst van onze taal in Vlaanderen met vertrouwen aan te zien. Waren de Vlamingen politiek niet zoo hopeloos verdeeld – een verdeeldheid die eenheid van handelen voor zuiver Vlaamsche belangen belet en daardoor de Vlaamsche beweging zwak doet blijven – dan zou het proces zich veel sneller ontwikkelen. Wanneer echter de jongeren, die thans zoo forsch voet bij stuk houden, daarin volharden, wanneer zij in de positie zullen zijn gekomen, dat hun loopbaan er bij in ’t spel komt, dan mag men met alle gerustheid het beste verwachten. Het algemeen gebruik van zuiver Nederlandsch is daarbij onmisbaar. Daarnaast is het voortbestaan van streektalen in Vlaanderen evenmin uitgesloten als in Nederland zelf.

Maar evenzeer als in Nederland moet in Vlaanderen de bevolking met de Nederlandsche taal vertrouwd zijn.

En thans Zuid-Afrika.

In den aanvang heb ik enkele indrukken weergegeven, die door het besluit ten aanzien van het Afrikaansch in Nederland zijn gewekt. Ik behoef daaraan slechts toe te voegen, dat hier een zeer verklaarbare ongerustheid heerscht.

In plaats van het Nederlandsch is het Afrikaansch naast het Engelsch tot officieele taal van Zuid-Afrika verklaard. Het Afrikaansch is dus een zelfstandige taal en het Nederlandsch is in Zuid-Afrika een vreemde taal geworden.

Wil het Afrikaansch als zelfstandige taal recht van bestaan hebben, dan moet het zoodanig van het Nederlandsch afwijken, dat het niet noodzakelijk is met het Nederlandsch eenigszins vertrouwd te zijn om het Afrikaansch te kunnen leeren. Maar dat is niet de eenige eisch. Het Afrikaansch was reeds lang de naam van de taal, die de Afrikaners onder elkaar spraken, terwijl het Nederlandsch nog de officieele taal was. Dezelfde toestand dus als in België: Nederlandsch en Vlaamsch, ook als in Nederland: Friesch, Groningsen, Zeeuwsch, enz. en Nederlandsch.

Dit Afrikaansch was dus uitsluitend spreektaal. En nu heeft men in Zuid-Afrika de – door aanraking met het Nederlandsch – verfijnde spreektaal als schrijftaal erkend. (‘Ons Land’ van 5 Mei 1925). Wij Nederlanders, die onze taal liefhebben, huiveren bij de gedachte, dat de Nederlandsche spreektaal tot schrijftaal zou worden ‘verheven’. De ongeëvenaarde slordigheid waarmede de groote massa in Nederland onze mooie taal spreekt – streektalen heb ik hierbij niet op ’t oog – maakt een dergelijke erkenning of verheffing in Nederlandsche oogen volstrekt onmogelijk.

Het moet ieder duidelijk zijn, dat een officieele landstaal, dus tevens schrijftaal, aan geheel andere en hoogere eischen moet voldoen dan waarmee een spreektaal kan volstaan.

Dit spreekt nog veel sterker in een tweetalig land zooals Zuid-Afrika, waar de andere officieele taal nog wel het Engelsch is, de taal van een geweldig wereldrijk, die op grond daarvan en om haar eenvoudige taalregels ook steeds meer wordt gebruikt bij internationale gedachtenwisselingen.

Om zijn plaats naast het Engelsch te kunnen handhaven, moet het Afrikaansch aan een van deze twee factoren voldoen: het moet uit zich zelf rijk genoeg zijn, althans even rijk als het Engelsch, òf wel het moet zoo dicht bij het Nederlandsch staan, dat uit deze taal geregelde voeding kan plaats hebben.

Wanneer het Afrikaansch aan geen van deze voorwaarden voldoet, zal insluiping van Engelsche woorden in steeds sterkere mate plaats hebben. De gevolgen daarvan behoeven niet in het licht te worden gesteld.

De berichten uit Zuid-Afrika luiden niet bemoedigend, en vandaar een ongerustheid, die zelfs Prof. Smith, hoe schitterend zijn rondreis door Nederland ook geslaagd is, niet heeft kunnen wegnemen. Hij legde den nadruk op de stamverwantschap tusschen de Afrikaners en de Nederlanders, die zich ook in de taal weerspiegelt, en hij verzekerde dat zijn volk zou voortgaan met kennisneming van de Nederlandsche letterkunde, zooals ook Nederland zich op de hoogte moet houden van het geen in ’t Afrikaansch verschijnt.

Met eenigen goeden wil kunnen wij Nederlanders het Afrikaansch wel volgen, maar of het omgekeerde ook zoo eenvoudig is, waag ik te betwijfelen. Ik denk daarbij niet aan de intellectueelen, die grootendeels voldoende vertrouwd zijn met het Nederlandsch, maar vooral aan de leerlingen der inrichtingen van onderwijs, die zonder bijzondere studie het Nederlandsch niet voldoende zullen beheerschen.

Men zal mij tegenwerpen dat tegenwoordig de Nederlandsche boekhandel een grooteren afzet heeft in Zuid-Afrika dan een langen tijd het geval was. Maar ik vraag of die afzet nog niet uiterst onbeteekenend is voor een stamverwant volk met stamverwante taal?

Zou die grootere afzet ook niet verband houden met het verzet van sommigen tegen het Afrikaansch, of liever: met hun verlangen het Nederlandsch een plaats van beteekenis in Zuid-Afrika te doen behouden?

Laat er geen misverstand zijn.

Niemand denkt er aan te verlangen dat de Nederlandsche taal de algemeen gebruikelijke in Zuid-Afrika zou zijn. Geleidelijk heeft zich daar na de scheiding van een eeuw, en feitelijk reeds vroeger, onder geheel andere levensomstandigheden, een afzonderlijk volk ontwikkeld, met andere denkbeelden, andere eischen en andere plichten. De groote afstand maakt, anders dan voor Vlaanderen, een voortdurend nauw geestelijk verkeer niet mogelijk. Dit alles moest zijn invloed op de ontwikkeling der taal doen gelden. Toch waren er steeds vele Afrikaners, die onze taal onberispelijk spraken, en nog zijn er zoo. Ik denk aan President Reitz, Dr. Viljoen en Prof. Smith, om slechts een paar in Nederland goede bekenden te noemen.

De vraag dringt zich dan ook op of het onmogelijk ware geweest onze taal in Zuid-Afrika te handhaven.

Dat het antwoord bevestigend luidt, is ook de schuld van Nederland zelf. Laten wij erkennen, dat de ingewikkelde spelregels van de officieele Nederlandsche taal een sterke belemmering vormden. Onze taal mist het soepele en eenvoudige van het Engelsch. Zelfs in Nederlandsch-Indië, nu onze taal daar zulke snelle vorderingen maakt, wordt geroepen om althans eenige vereenvoudiging. Men behoeft daarvoor nog niet voorstander te zijn van de z.g. Kollewijnsche spelling. Het is een groote fout van Nederland, dat het niet heeft gelet op de belangen van zijn uitgestrekt taalgebied buiten zijn grenzen ten aanzien der spelling, daarbij niet rekening heeft gehouden met het feit, dat het is een groot koloniaal Rijk met groote kans op de uitbreiding van zijn taalgebied. Vereenvoudigingen zijn mogelijk zonder te vervallen in uitersten.1)

Dat Nederland tot dusverre vasthield aan zijn onnoodig ingewikkelde spelling, wreekt zich in Zuid-Afrika. Hiermede is niet gezegd, dat het Nederlandsch in Zuid-Afrika te redden zou zijn geweest, maar de mogelijkheid van aanpassing, die de geestelijke wisselwerking bevordert, ware veel grooter geweest.

Ik hoor mijn Afrikaner vriend Prof. Smith mij reeds toeroepen: ‘Maar ’t was de hoogste tijd om het Afrikaansch als officieele taal te aanvaarden, wilden wij ons niet geheel door het Engelsch laten verdringen.’

Het is mogelijk, maar ik vraag mij toch af of het hierdoor verkregen voordeel wel van langen duur zal zijn, of het derhalve niet beter zou geweest zijn het Afrikaansch zijn ontwikkelingsproces te doen voortzetten en daarnaast het Nederlandsch te handhaven totdat het Afrikaansch een voldragen taal kan worden genoemd. Men bedenke dat dit voor het Afrikaansch in ’t bijzonder als eisch moet worden gesteld, niet alleen ten behoeve van zijn strijd tegen het Engelsch, maar ook omdat het de taal is van slechts ¾ millioen menschen.

Hiermede is het zwakke punt in het besluit van Zuid-Afrika aangegeven. Ik kan mij niet los maken van de gedachte dat de verheffing van het Afrikaansch als officieele taal – nu reeds – verband houdt met de geestesgesteldheid op politiek gebied van het Afrikaansche volk, dat zich volkomen in staat acht zelfstandig zijn eigen zaken te behartigen, derhalve alles wil verwijderen wat op eenigen band, zelfs met het stamland, wijst.

De meening van gezaghebbenden in Zuid-Afrika, dat men daar, geleid door die zelfstandigheidsoverwegingen, niet heeft gewacht, tot de bloesems der eigen taal zijn gerijpt tot voldragen vrucht, kunnen velen in Nederland als juist aannemen. Dan is er overhaast werk gedaan, dat zich wreken zal in den strijd, dien het Afrikaansch tegen het Engelsch moet voeren. En dan is ook de medewerking der Engelschen om het Afrikaansch tot officieele taal te verheffen, verklaarbaar.

Het is volkomen onjuist, maar typisch Hollandsch, om in het gebeurde in Zuid-Afrika het verval van het Nederlandsche taalgebied te zien. In de eerste plaats is het nog de vraag hoe de toestand zich in Zuid-Afrika zal ontwikkelen. Trots vermengingen en bestrijding heeft het Hollandsche ras zich daar gehandhaafd en ontwikkeld. Het is geenszins onmogelijk, dat de oogen zullen opengaan na deze ‘Sturm-und-Drangperiode’, en aldus het Afrikaansch meer zal worden gepolijst en geschaafd in de richting van het Nederlandsch.

Dwaas is ook de jammerklacht over het besluit van Zuid-Afrika, waar in het groote Ned. Indië onze taal zoo snelle vorderingen maakt, in Vlaanderen steeds zuiverder wordt gesproken, en in andere landen onder de Nederlanders en Stamverwanten krachtiger dan ooit wordt gehandhaafd.

Het heeft geen nut te overwegen wat Nederland in Zuid-Afrika zou doen, wanneer het nog de weegschaal van Europa hanteerde. Vooral onder de Vlamingen zijn er, die dit ten aanzien van hun eigen land niet begrijpen. Het zou ook volkomen nutteloos zijn, waar de ontwikkeling der taal rechtstreeks verband houdt met de ontwikkeling van het volk. Maar het A.N.V. kan in verbinding blijven met de Afrikaners, die de waarde van het Nederlandsch voor het Afrikaansch erkennen, en door hen trachten het verband tusschen beide talen te bevorderen.

Het hoofdbestuur zal ongetwijfeld in deze richting zijn plicht doen. Maar niet alleen voor Zuid-Afrika. ook voor Vlaanderen moet deze voorwaarde worden vervuld: in die landen zelve moeten de voorstanders zich vereenigen onder de vlag van het A.N.V., om in samenwerking met het Hoofdbestuur te strijden voor de zedelijke, geestelijke en stoffelijke ontwikkeling van den Nederlandschen Stam.

P.J. DE KANTER