(Hoe je als roerganger dingen hoort, die je eigenlijk beter niet kunt horen!)
In maart 1955 had ik zes reizen op de Willem Ruys gemaakt en was inmiddels “Matroos/OG” (onder de gage) geworden. Ik vond echter dat alsmaar heen en weer varen, tussen Rotterdam en Tandjong Priok, wat eentonig worden. Ik speelde daarom met de gedachte om het Lloydkantoor te vragen of ik naar een vrachtschip kon worden overgeplaatst.
Op een zondag lagen wij met de Willem Ruys aan de Lloydkade. Ik mocht naar huis en kwam toen in Vlaardingen Jan Krommenhoek tegen. Jan was ook Matroos/O.G. en vertelde dat hij ’s woensdags met de Willem Ruys mee zou gaan om vervolgens in Nederlands Indië op het langereisschip, ms Wonogiri over te stappen. Aangezien Jan in Vlaardingen vaste verkering had gekregen en de liefde schrikbarend diep was, had hij niet veel ambitie om naar de Wonogiri te gaan. Toen hij dat vertelde, zag ik mijn kans schoon en dacht: “Arie ……. dit is je kans!” Ik gaf Jan aan dat we misschien wel konden ruilen, althans als mijnheer De Haan van de Lloydafdeling-equipage er mee zou instemmen. ‘s Maandags gingen wij getweeën naar kantoor en hebben bij mijnheer De Haan onze wensen kenbaar gemaakt. Aangezien er geen bezwaren waren, vertelde ik mijn moeder dat ik naar een ander schip was overgeplaatst en dat ik voor een halfjaar weg zou gaan. Zij vond dat niet zo leuk, maar ja ……… zij kwam zelf ook uit een zeemansfamilie en accepteerde het al snel. Twee dagen later vertrokken wij met vier lieden bestemd voor de Wonogiri met de Willem Ruys uit Rotterdam naar Priok. Wij gingen onder de hoede van hofmeester, Tom Wight mee als 4e klas passagiers. De grote kick was natuurlijk dat Jan Krommenhoek dekwerkzaamheden moest verrichten en ik als passagier op een ligstoel lag te zonnen.
Na enkele weken kwamen we in Tandjong Priok aan en hoorden we dat de Wonogiri voorlopig nog niet in deze buurt was. We werden voorlopig in het Zeemanshuis aan de Perakweg ondergebracht en die Perakweg was gelegen aan de weg naar het beroemde/beruchte Kampong Kotja ………. wat kan het leven toch meezitten!! Bij aankomst in het Zeemanshuis werden wij opgewacht door de beheerder, de heer Van Kouteren die we al gauw de bijnaam “Van Kneuteren” gaven. Wij kregen een leuk kamertje waar alles van steen was zodat er geen meubilair kapot kon gaan. In de hoek stond een groot houten vat met koud water en een grote lange lepel er in, dat was de zogenaamde “mandie plaats”. De heer van Kouteren was, zoals hij zelf vertelde, in zijn jongere jaren als missionaris door de Rooms Katholieke kerk naar de binnenlanden van Indonesië gestuurd om daar te vertellen hoe goed de Paus wel was. Maar toen zijn mannelijke hormonen op het hoogtepunt waren, besloot hij om met een Javaanse te trouwen hetgeen het einde van zijn missionarisschap betekende. Dit verhaal vertelde hij overigens zelf en moest er eigenlijk ook nog wel om lachen. Zodoende is hij beheerder van het Zeemanshuis geworden. Na vier weken kwam de Zeemans-huisbaas met de boodschap dat de Wonogiri op weg was naar Singapore. Daar met een KLM-Constallation aangekomen, kregen we te horen dat de Wonogiri pas over een week zou arriveren.
Na zoveel vrije tijd als passagiers en zeemanshuis-gasten voelden we ons echte walslurpen. Aan boord van het ms Wonogiri meldden wij ons bij de bootsman, Jan van Asch. Ik werd ingedeeld in de 4/8 wacht en de matroos van de wacht had mij als roerganger uitverkoren. Nu voelde het als een nadeel dat ik te lang op de Willem Ruys had gevaren, want het roergangerschap was voor mij een totaal nieuwe ervaring. Op de Ruys kreeg je weliswaar stuurles maar had je altijd een kwartiermeester naast je, die jou vervolgens niets leerde, maar alleen maar zei dat je niet teveel roer moest geven. De stuurman van de wacht keek dan ook regelmatig naar het achterschip om te zien of je niet je naam met het schroefwater aan het schrijven was. Daar stond ik dan voor het eerst in mijn leven als zelfstandig roerganger, maar gelukkig had ik “er een handje van” en ging het allemaal redelijk goed. De Wonogiri had de Indische archipel al afgestruind en we waren van Singapore op weg naar Penang. Van daaruit zou in de JPL-Line de grote oversteek naar San Francisco worden gemaakt en na een Amerikaanse kustreis ‘n tweede keer Frisco worden aangelopen. Ik had bij de ”Paddy Store” in Frisco diverse secondhand kleding gekocht, dat bracht in Indonesië namelijk goud geld op. Een van de matrozen had voor een dollar een heel admiraalsuniform gekocht met alle toeters en bellen er op. Later, toen we in Indonesië waren en de masten geverfd moesten worden, had hij in een jolige bui dit uniform aangetrokken en zat zo in het bootsmanstoeltje de mast te tjetten. Dat werd vervolgens door kapitein Risseeuw gezien en die kon deze admiraalshumor kennelijk niet zo waarderen en hij gelastte de matroos in kwestie het uniform weer uit te trekken. Wij lagen op vertrek in Frisco toen er een niet onaantrekkelijke dame aan boord kwam. Tot onze vreugde vernamen wij dat het een passagieres was. Haar bagage bestond ondermeer uit twee grote hondenkooien die we onder de bak moesten plaatsen. Even later kwamen er ook twee grote herdershonden aan boord, deze waren absoluut niet van het meest gezellige slag. Het was een en al happen en grommen, toch hebben we ze in hun kooien mooi achter slot en grendel gekregen. Niet lang daarna was het “voor en achter” en zijn we richting Indonesië. vertrokken. Toen we een dag op zee waren vroeg bootsman Jan van Asch of er soms vrijwilligers waren die ‘s morgens rond een uur of negen de honden van de passagieres aan dek wilden uitlaten. De voorman had het ook aan zijn mannen gevraagd. Bij de matrozen waren er geen liefhebbers terwijl een olieman er wel “oren naar had”. Je kon zijn gedachten raden: “ Als ik die honden uitlaat, wordt er misschien wel in natura uitbetaald!” en zo geschiedde: Elke ochtend om 9 uur kwam de olieman “pakkie tutup” aan dek en begon aan zijn rondje, maar die rotbeesten waren zo vals, dat als hij aan stuurboord liep, de hele dekbemanning naar bakboord vluchtte en als hij tussen de ruimen door naar bakboord ging, stormde iedereen ging naar stuurboord en dat midden op de Pacific!
En wat zelfs bij foeilelijke passagieressen te doen gebruikelijk was, naarmate de reis vorderde, werden zij steeds knapper. Door gebrek aan vrouwelijk schoon en door de almaar oplopende tropentemperatuur ging menigeen aan boord automatisch hallucineren, men zag de passagieres langzaam maar zeker in een Marilyn Monroe veranderen ……… en de olieman maar honden uitlaten! Ik liep de hondenwacht (toeval!) en stond aan het wiel toen rond 01.00 uur ‘s nachts de passagieres op de brug kwam. Zij werd opmerkelijk enthousiast door de eerste stuurman ontvangen. Na wat gepraat te hebben, gingen beiden op de brugvleugel staan. Ik denk dat de stuurman de sterrenhemel aan het uitleggen was want er werd namelijk flink met de armen gezwaaid. Na verloop van tijd ging het tweetal de kaartenkamer in. Daar zou, zo leek me, de 1e stuurman indruk willen maken met navigatieapparatuur en kaartpaskunstjes. Nu was er tussen de plaats van de roerganger en de kaartenkamer alleen maar een dunne houten wand zodat er wel wat geluid hoorbaar was. Ik hoor mezelf nog denken: ”De stuurman geeft nu dus les in “platte zeevaartkunde”……….. en ja hoor! na een kreunend geluid kreeg de passagieres, naar ik meende, uitleg over een kruispeiling die op twee bekende vulkanen, genomen werd. Toen het weer rustig werd, kon ik me gelukkig weer op de koers concentreren en kwam het tweetal weer uit de kaartenkamer om vervolgens op de brugvleugel na te kletsen. Drie dingen vielen me erg op: 1. de 4e stuurman die samen met de 1e stuurman de hondenwacht liep, deed alsof niets hem was opgevallen, midden op de oceaan bleef hij de horizon afspeuren alsof hij in een druk vaargebied zat. 2. de passagieres liep ietwat ongemakkelijk, alsof ze een iets te pittige gymnastiekles achter de rug had. 3. De 1e stuurman liet ook nog de puts (het admiraaltje) in het zeewater zakken, ik vraag me nog steeds af waarom hij dat deed?! Aan boord heb ik natuurlijk over deze intieme avonturen nooit iets aan een ander verteld, anders hadden we misschien niet langer een “hondenuitlater” gehad. Zelf vond ik het uitermate grappig: de olieman deed het hondenwerk en de 1e stuurman kreeg de bonus, maar ja …… zo gaat het vaak in het leven.
Terug in Indonesië gingen we de Nedlloyd Lines in. Inmiddels was het 1956 en om het half jaar schreef ik een brief naar huis dat de reis weer met een halfjaar was verlengd. Zo gingen we weer door het Suezkanaal naar de Oostkust van Amerika. In Beaumont-Texas hadden we met de “zware spieren” een complete boortoren geladen (natuurlijk gedemonteerd), het hele schip was toen volgeladen. Toen we ontmeerden moesten we, voordat we op volle zee waren, een stukje rivier afvaren. Over de rivier lag een brug en op een bepaalde afstand van de brug werd er vanaf de wal geroepen dat de brug kapot was en niet open kon. Om het schip volledig stil te leggen, was de afstand absoluut te klein. Ik was op dat moment roerganger en kreeg het commando van de Amerikaanse loods om recht de kant in te sturen (dat maak je niet vaak mee!) ………. en zo kwam de Wonogiri met het voorschip in het moeras tot stilstand. Na enkele uren was de brug gerepareerd en konden we op eigen kracht “slaags raken”. We hebben daarna de boortoren gelost en gingen via India en Indonesië terug naar Rotterdam. Inmiddels was de Suezcrisis uitgebroken, een oorlog waarbij het Suezkanaal werd geblokkeerd. Terug in Rotterdam was ik in totaal 20 maanden weggeweest en ik was nog maar een jochie van 18 jaar. Toen ik mijn combinatiepak aandeed, klopte de maat niet meer. Hier en daar was namelijk de zaak ingescheurd! Duidelijk was dat ik in die 20 maanden flink in omvang was toegenomen ……….. was dit het gevolg van mijn leeftijdsgroei of van het goede leven aan boord? Waarschijnlijk van beide!
Arie Smit, oud Lloyd-Matroos te Zevenbergen
Arie is overleden op Anno Domini: 2014, 10 october.